Ontraden, onaanvaardbaar, intrekken
Een 'destructief amendement'. Zo noemde minister Heinen het amendement-Joseph (NSC) tot wijziging van de Wet toekomst pensioenen.1) Die term gebruikte minister Van Hijum niet, maar ook hij vond aanneming zeer onwenselijk. Zijn verzet was succesvol, maar feitelijk ook 'gematigd'. Het begrip 'destructief amendement' heeft overigens bijzondere betekenis. Het reglement van orde bepaalt dat de Kamer een amendement ontoelaatbaar kan verklaren als dat tegengesteld is aan de strekking van het wetsvoorstel. Gedacht kan worden aan een amendement om in een wetsvoorstel tot belastingverhoging de verhoging te veranderen in verlaging. Amendementen worden echter nog nauwelijks ontoelaatbaar verklaard, vanuit de gedachte dat verwerping eenzelfde effect heeft.
De discussie waarbij het amendement-Joseph speelde, had betrekking op het wetsvoorstel Verlenging transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel. Doel is een langere transitieperiode en grotere flexibiliteit bij de invoering. Dat was toegezegd aan de Eerste Kamer. Het amendement beoogde de introductie van het instemmingsrecht bij het 'invaren' in het nieuwe pensioenstelsel. Indiener Agnes Joseph (NSC) wijzigde, om aan kritiek tegemoet te komen, tweemaal haar voorstel, maar minister Van Hijum bleef grote bezwaren houden, bijvoorbeeld ten aanzien van de solidariteit. Vanwege de voorziene gevolgen, zouden - zo betoogde hij - tijdrovende nadere consultaties en advisering nodig zijn.
Van Hijum dreigde niet het wetsvoorstel in trekken als het amendement zou worden aanvaard en sprak evenmin het onaanvaardbaar uit. Dat gebeurde voorheen soms wel. In 1996 verklaarde minister Ritzen bijvoorbeeld een amendement-Jorritsma-van Oosten onaanvaardbaar, dat tot doel had in de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie op te nemen dat er in het faculteitsbestuur een student diende te zitten. Na het 'onaanvaardbaar' trok D66 het amendement in. De politieke speelruimte van minister Van Hijum was beperkt. Intrekking van het wetsvoorstel zou wel het ene probleem oplossen (ongewenste aanpassing van de Wtp), maar tevens nieuwe problemen veroorzaken (een te korte transitieperiode en geen uitvoering van een toezegging aan de Eerste Kamer).
Het uitspreken van het onaanvaardbaar had NSC in de positie gebracht te moeten kiezen tussen het eigen amendement of een ministers- of zelfs kabinetscrisis. Dat durfde hij misschien niet aan of vond hij niet nodig. Er zijn overigens weinig voorbeelden van crises door aanneming van een amendement. Een voorbeeld is het amendement-Lucas in december 1958. Nadat het kabinet bij mondde van minister Hofstra het onaanvaardbaar had uitgesproken, maar het amendement toch werd aangenomen, brak een kabinetscrisis uit.
Vaker kwam het voor dat het wetsvoorstel werd ingetrokken. De laatste keer dat dit gebeurde was in 2016. Aanneming van amendementen op het wetsvoorstel Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak was voor de ministers Plasterk en Van der Steur reden tot intrekking. Zij wilden - anders dan de Tweede Kamer - niet dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zou worden 'afgesplitst'.
Eerder, in 1965, was aanneming van een amendement-Scheps voor minister Toxopeus reden om een wetsvoorstel over de gemeentelijke indeling van de (nieuw te bouwen) Bijlmermeer in te trekken. In 1970 trok minister Roolvink een wetsvoorstel over de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie in, nadat een door hem onaanvaardbaar verklaard amendement-Geurtsen was aangenomen over verkiezing van de besturen van produkt- en bedrijfsschappen.
Amendering (afgeleid van amender=verbeteren) is onderdeel van het krachtenspel tussen kabinet en minister. De (politieke) gevolgen van aanneming moeten steeds worden afgewogen. Minister Van Hijum vond het niet opportuun het onaanvaardbaar uit te spreken over een amendement dat hij feitelijk onaanvaardbaar vond. Intrekking was evenmin een optie. Gelukkig voor de minister deelde de meerderheid zijn bezwaren.
-
1)Janne Chaudron, 'Weer impasse over pensioenstelsel', Trouw 15 mei 2025